Hoewel twee mensen nooit precies dezelfde ervaring hebben – net zo min als twee mensen identieke ervaringen in de bardo’s hebben – is er sprake van een gemeenschappelijk patroon in de verschillende fasen van de bijna-doodervaring, een soort ‘kernervaring’:
1. Ze ervaren een veranderde gemoedstoestand, een staat van vrede en welzijn, zonder pijn, lichamelijke gewaarwordingen of angst.
2. Soms horen ze een zoemend of ruisend geluid en merken dat ze van hun lichaam gescheiden zijn. Dit is de zogenaamde ‘uittredingservaring’: ze kunnen het lichaam zien, meestal van bovenaf; ze horen en zien scherper dan normaal; hun bewustzijn is helder, levendig en wakker, en ze kunnen zelfs door muren heen gaan.
3. Ze zijn zich bewust van een andere werkelijkheid, waarbij ze een duisternis ingaan, in een ruimte zonder dimensies zweven en zich dan snel door een tunnel bewegen.
4. Ze zien een licht, eerst als een puntje in de verte, waar ze als door een magneet naartoe worden getrokken, om daarna in liefde en licht omhuld te worden. Dit licht wordt beschreven als zeer krachtig en van grote schoonheid, maar zonder dat het pijn doet aan de ogen. Sommige mensen vertellen dat ze een ‘wezen van licht’ hebben ontmoet, een helder stralende, schijnbaar alwetende aanwezigheid die vol mededogen en liefde is, en door enkelen God of Christus wordt genoemd. Sommigen kunnen in tegenwoordigheid van dit ‘wezen van licht’ getuigen van een ‘terugblik op hun leven’, waarbij ze alles zien wat ze in hun leven hebben gedaan, goed en slecht. Ze communiceren telepathisch met dit wezen en ervaren een tijdloze en meestal gelukzalige dimensie waarin alle gewone concepten als tijd en ruimte zonder betekenis zijn. Zelfs als het maar één of twee minuten in normale tijd duurt, kan het een zeer gedetailleerde en rijke ervaring zijn.